De Sfinx van Gizeh is het grootste en bekendste beeld van een sfinx ter wereld. Het staat bij de drie grote piramiden in Gizeh, waarvan de piramide van Cheops de bekendste is. Er bestaan nog veel onduidelijkheden over de sfinx, er zijn dan ook tal van theorieën over het ontstaan en de vorm. Ook zouden er nog ruimten onder de sfinx zijn, die nog niet zijn verkend.
De Grote sfinx van Egypte ligt naast de dodentempel van Chefren en is gehouwen uit een rotsachtige formatie die gevormd werd gedurende het Eoceen. Deze rotsformatie had al de ruwe kenmerken van de sfinx doordat ze jarenlang was blootgesteld aan de wind. Het beeld werd uitgehakt en gemodelleerd naar de vorm van een sfinx. De sfinx is 57 meter lang, 6 meter breed en 20 meter hoog. Hij bestaat uit drie lagen kalksteen. De onderste lagen bestaan uit zachte kalksteen, terwijl het hoofd uit een hardere laag bestaat. Het hoofd van de sfinx beeldde hoogstwaarschijnlijk de farao uit en is voorzien van de koninklijke nemes (hoofdtooi). De verhoudingen van hoofd staan niet helemaal in evenwicht met het lichaam doordat er bovenaan grotere erosiekrachten waren. In de oudheid was de sfinx waarschijnlijk beschilderd met felle kleuren: het hoofd en lichaam in het rood en de nemes in afwisselend gele en blauwe strepen. De sfinx was de bewaker van de piramides en werd geïdentificeerd met de god Harmachis, die nauw verwant was met Horus. De sfinx is al verschillende malen gerestaureerd en is lichtjes beschadigd: zijn neus, valse baard en uraeus zijn van het beeld gevallen.
Er wordt vaak gedacht dat er ruimtes binnen of onder de sfinx bestaan. Dit komt doordat oude teksten uit Egypte, de Westcarpapyrus, een beschrijving geven van een geheime kamer, 'de tempel van Thoth', waar de kennis van de oudheid in bewaard zou zijn. Deze tekst dateert echter zo'n duizend jaar na de vierde dynastie. Het gerucht bleef hardnekkig, want ook de Romeinen en de Arabieren geloofden dat er geheime ruimtes waren onder het beeld. Tijdens de laatste opgraving werd er ook nog een tunnel ontdekt in het noorden, maar deze kwam gewoon uit op een lege holte. Tot nu toe zijn er nog geen aanwijzingen dat de zaal der archieven niet tot de legenden behoort. Recent onderzoek heeft aangetoond dat er zich in het midden van de Sfinx een ruimte bevindtШаблон:Feit. Deze kan niet verder onderzocht worden zonder toestemming van de Egyptische overheid, welke deze niet wil gevenШаблон:Feit.
De sfinx had in de oudheid een belangrijke cultus, maar dat kon toch niet verhinderen dat hij al reeds in het Oude Egypte onder het zand bedekt raakte. Tutmoses IV zou de sfinx opnieuw uitgraven. Op de stèle van Tutmoses IV lezen we hoe hij nog als prins in slaap viel onder de schaduw van de sfinx en de god Harmachis verscheen. Deze beloofde hem de troon als hij de sfinx opnieuw zou uitgraven. Tutmoses IV werd farao en hield zich aan zijn belofte. De sfinx werd uitgegraven en als Tutmoses liet een stèle aan de voet van de sfinx neerplanten om dit te herdenken. Ramses II voerde opnieuw herstellingswerken uit, maar na hem werd de sfinx opnieuw onder het zand begraven. Mogelijk was hij amper meer zichtbaar, want toen Herodotes in de 6e eeuw het complex van Gizeh bezocht had, maakte hij geen melding van de sfinx. Onder de Romeinse keizers Marcus Aurelius en Septimius Severus werd de sfinx nogmaals gerestaureerd, maar daarna verdween hij weer onder het zand.
Grote delen van het beeld bleven zichtbaar en alle reizigers die het plateau bezochten waren onder de indruk van het beeld. Een eerste goede beschrijving krijgen we in 1555 van de Fransman Pierre Belon. In 1798 werd het beeld weer helemaal uitgegraven door de napoleontische expeditie en zo werd de stèle van Tutmoses IV herontdekt. In 1816 voerde Giovanni Battista Caviglia nieuwe opgravingen uit en ontdekte hij zo de valse baard die verscheept werd naar het British Museum. Professionelere opgravingen werden uitgevoerd door Auguste Mariette en Gaston Maspero. In de 20e eeuw werden vooral restauraties uitgevoerd. De eerste was tussen 1926 en 1936 door de Franse ingenieur Emile Barzaine. Nieuwe restauratiewerken werden uitgevoerd in de jaren '80, maar het bleek dat deze de sfinx net meer schade toebrachten en er werd beslist de steenlaag die voor de restauratie was aangebracht weer te verwijderen. Nu wordt er nagedacht over een nieuwe, betere manier om de sfinx van verval te vrijwaren.
De sfinx is steeds het onderwerp geweest van wilde verhalen die tot de meest fantastische theorieën leidden. De grootste oorzaak is het ontbreken van hard wetenschappelijk bewijs omdat een koolstofdatering niet mogelijk is op beelden. Een hardnekkige hypothese stelt dat de sfinx gebouwd was voor de piramides en in de vierde dynastie verbouwd werd. Ook de egyptoloog Gaston Maspero was hiervan overtuigd, maar recent hebben John Anthony West en Robert M. Schoch de sfinx rond 10 000 v.Chr. geplaatst op basis van tekenen van regen-erosie.
Het lichaam van de leeuw vertoont verticale goten. Volgens aanhangers van deze theorie zijn deze goten tekenen van erosie door langdurige en hevige regenval, wat het beeld dus minstens zou dateren tot een periode van langdurige hevige regenval, die voor het laatst rond 10 000 voor Christus zou hebben plaatsgevonden. Rond die tijd zou de sfinx volgens de theorie een leeuw zijn, die was gericht op het punt waar zijn evenbeeld aan de sterrenhemel 's morgens opkwam. In de tijd van de farao's zou uit de leeuwenkop een mensenhoofd zijn gehouwen, wat het veel te kleine hoofd van de sfinx in verhouding tot het lichaam zou verklaren. De van oorsprong Belgische ingenieur Robert Bauval heeft samen met Graham Hancock deze theorie voor een breder publiek toegankelijk gemaakt.
Het grootste deel van de egyptologen verwerpt deze theorie en verklaart de erosie door andere natuurfenomenen. Ook zijn er geen archeologische bewijzen dat de jager-verzamelaars rond 10 000 v.Chr. in staat zouden geweest zijn om zo'n prestatie te leveren.
Onder Egyptologen bestaat er echter ook een grote polemiek. Er is grote onzekerheid of de sfinx door Chufu (Cheops), Djedefre of Chefren (Chafre) werd uitgehouwen. De meeste egyptologen kiezen voor de klassieke theorie dat Chefren de sfinx heeft uitgehouwen. Hun grootste argumenten zijn de nabijheid van de daltempel van Chefren en de stèle van Tutmoses IV die Chefren als bouwer ziet. Ook Zahi Hawass steunt deze theorieën mede omdat hij gelooft dat de sfinx, Horus en Chefren aan elkaar kunnen worden gekoppeld en de zonnegod Ra en Chufu met elkaar. Horus was de zoon van Ra en Chefren de zoon van Chufu. De sfinx wordt echter ook toegeschreven aan Djedefre die tussen Ra en Chefren regeerde. Hij heeft immers niets nagelaten op het plateau van Gizeh en er zou ook een gelijkenis zijn met zijn gezichtskenmerken. De identificatie met Chufu is ook daarop gebaseerd. Het hoofd van de sfinx, dat hoogstwaarschijnlijk de farao die hem bouwde afbeeldde, heeft weinig gelijkenis met Chefren, maar lijkt wel goed op het gezicht van Chufu. Ook staat de piramide van Chufu vlakbij de sfinx.
Een van de huidige hypotheses is dat de sfinx van Gizeh door farao Chefren gebouwd zou zijn om de bouwdatum van 'zijn' piramide voor eeuwig vast te leggen. Deze datum zou vastgelegd zijn met de positie van de sterren Sirius en Procyon (in de sterrenbeelden Grote en Kleine Hond) in combinatie met het sterrenbeeld Leeuw. Met de bouw van de piramide van farao Chefren werd op grond van deze hypothese in 2448 v.Chr. gestart.
De tempel van de sfinx is een onafgewerkte tempel uit de vierde dynastie die rechts voor de sfinx is ontdekt. De tempel werd gebouwd uit kalksteen en roze graniet. Er waren twee ingangen die uitkwamen op een binnenhof met centraal een offertafel. De tempel was opgericht voor de drie zonnegoden: Khepri, Ra en Atum. In de 18e dynastie werd iets ten noorden van de oude tempel een nieuwe gebouwd voor Harmachis.
Omdat de neus van de sfinx ontbreekt wordt daar in tekenfilms soms op grappige wijze een verklaring voor gegeven (bijv. in het Asterix-album Astérix et Cléopatre uit 1965 en in de gelijknamige tekenfilm uit 1970). Een bekende theorie over de afgebroken neus van de sfinx wijt dit gebeuren aan de Franse keizer en krijgsheer Napoleon Bonaparte. Deze zou, toen hij zich op oorlogspad begaf en hierbij ook Egypte binnenviel, de neus van de sfinx hebben afgebroken met de bedoeling om de Egyptenaren (en dus indirect ook hun voorvaderen) te beledigen. Echter, op schetsen die Frederick Lewis Norden in 1737 heeft gemaakt (in 1755 gepubliceerd) wordt de sfinx al zonder neus afgebeeld. Al drie eeuwen daarvoor, in de vijftiende eeuw, schrijft de Egyptische historicus al-Maqrizi, het verloren gaan van de neus toe aan vandalisme in 1378 door Muhammad Sa'im al-Dahr, een Soefi fanaticus, die in woede uitbarstte toen hij Egyptische boeren aantrof die offerandes brachten aan de sfinx in de hoop dat ze zo hun oogst konden verhogen.