Petra (Πέτρα) was de Griekse naam van de hoofdstad van de Nabateeërs en is gelegen in het huidige Jordanië. De stad is gelegen in een kloof in de heuvels en is gedeeltelijk uit de rotsen uitgehakt. Vrijwel alle gebouwen die er ooit stonden, zijn geruïneerd.
De bloeitijd van de stad is te danken aan de handelsroute voor wierook vanuit Jemen, 1600 km zuidelijker gelegen, naar Perzië, Syrië en de Griekse en Romeinse rijken. Petra was voor de verschillende handelsroutes een knooppunt. De belastingopbrengsten van de handelaars maakten de heersers van Petra schatrijk, wat te zien is aan de gebouwen en grafmonumenten.
De Nabateeërs hadden lange tijd een eigen koninkrijk. In 106 werd hun rijk door het Romeinse Rijk veroverd. Het gebied ging deel uitmaken van de provincie Arabia. Later werd de stad de zetel van een bisdom, maar in 551 was de stad het toneel van zowel een beleg en inneming door de Byzantijnen op de Perzen en van een vernietigende aardbeving. De handelsroute door Petra werd vervangen door de scheepvaart over de Rode Zee. Na die tijd werd de stad verlaten.
De Zwitser Jean Louis Burckhardt, vermomd als Indiase handelaar, herontdekte Petra in 1812 voor de westerse wereld. De stad was inmiddels tot een ruïne verworden.
De grafmonumenten zijn uitgehakt in een rode zandsteen. De zandsteen is gevormd in een kustnabij afzettingsmilieu in het Cambrium en Ordovicium. Als gevolg van tektonische activiteiten zijn er diverse breuken in de zandsteen ontstaan. Langs sommige van deze breuken zijn kloven ontstaan, zoals de Siq.
Ten oosten van de Grote Slenk (of Aravaslenk), halverwege tussen de Golf van Akaba en de Dode Zee ligt Petra op een hoogte van tussen de 800 en 1350 m in een weids dal in het bergland van Edom. Dank zij haar strategisch gunstige ligging aan het kruispunt van karavaanroutes, die Egypte met Syrië en Zuid-Arabië met de Middellandse Zee verbonden, was de stad van de 3e tot de 5e eeuw n.Chr. een belangrijke handelsstad. Petra controleerde ook een belangrijk knooppunt van de wierookroute. Deze oeroude route voerde vanaf Jemen langs de westkust van Arabië en deelde zich bij Petra in een noordwestelijke tak die naar Gaza voerde, en in een noordoostelijke in de richting van Damascus.
Bij de gunstige geografische ligging kwamen de verborgen ligging tussen bijna ontoegankelijke rotswanden en een goede watervoorziening. De stad is slechts toegankelijk via een smal bergpad vanuit het noordwesten of vanuit het oosten door een 1,5 km lange en tot 200 m diepe rotskloof, de Siq, die op de smalste plaats slechts 2 m breed is. Via een in de rotswand van de Siq uitgehouwen goot, die afgedekt was met stenen platen, leidden de Nabateeërs gewoon water, en via aardewerk buizen drinkwater, de stad binnen. Beide waterleidingen werden gevoed door een bron in de Wadi Musa.
De naam Wadi Musa is tegenwoordig van toepassing op de gehele omgeving van de stad. Hij gaat terug op de enge verbinding tussen water en rots in de regio. Hier is de legende ontstaan dat Petra de plaats is geweest waar Mozes gedurende de exodus van het volk Israël met een slag van zijn staf water uit de rots liet komen. Daadwerkelijk is het zo dat de Nabateeërs met hun kennis van waterhuishouding een kunstmatige oase schiepen en daarmee een voorwaarde voor de bloei en de groei van de stad.
Het water en de beschutte ligging maakten Petra tot een bevoorrecht station voor karavanen uit het zuiden van Arabië die overwegend beladen waren met luxegoederen voor afnemers uit het gehele Middellandse Zeegebied, zoals kruiden uit Indië, ivoor uit Afrika, parels uit de Rode Zee en zelfs wierook. De hars van de wierookboom werd in de gehele antieke wereld als een bijzonder kostbare offergave en medicijn aangezien. In omgekeerde richting kwam via Petra handelswaar uit de Levant, zoals goudsmeedwerk uit Aleppo, terecht op de markten van Jemen en Oman. Tussenhandel en invoerrechten leverden de Nabateeërs hoge winsten op.
Archeologische opgravingen begonnen pas in de jaren twintig van de 20e eeuw. Iets later begon dan ook de toeristische ontsluiting van de ruïnestad. De eerste archeologische opgravingen in het gebied van Petra vonden plaats in 1929. Ze werden voortgezet tussen 1935 en 1937 en in 1954. In 1958 begon de British School of Archaeology het centrum van de stad op te graven.
Sindsdien zijn er voortdurend archeologen ter plaatse aanwezig. De laatste grote opgravingscampagne vond plaats in de jaren 1993 tot 2002. Onder leiding van de Jordaanse Dienst voor het antiekwezen legden Amerikaanse wetenschappers van de Brown University uit Providence, Rhode Island de resten van de hoofdtempel (Quasr-al-Bint) in het centrum en in gebied ronde de Temenospoort bloot.
Het bekendste monument in Petra is de Khazneh. Dit gebouw is een graftempel gebouwd in 85 v.Chr. en 84 v.Chr., waarschijnlijk in opdracht van koning Aretas III van de Nabateeërs. De voorgevel, uitgevoerd in een dubbele Corinthische orde, is 40 meter hoog en 25 meter breed.
Het gebouw dankt zijn naam aan de legende van de Bedoeïenen. Zij dachten dat de graftombe het werk moest zijn geweest van de Farao van Egypte. In zijn achtervolging op Mozes en het Israëlische volk, werd hij gehinderd door het feit dat hij al zijn schatten mee moest slepen. De farao, bekend met de krachten van de zwarte magie, bouwde toen de Schatkamer en sloeg in de urn op de top van het gebouw zijn schatten op. Daarna kon hij zijn achtervolging voortzetten.
Onderzoekers hebben onlangs aangetoond dat de bouw van "de Khazneh" (De schatkamer) slechts drie maanden heeft geduurd. Een uitzonderlijke prestatie voor die tijd.
Het Klooster is het grootste monument van Petra. Het is gelegen op een berg ten noordwesten van het stadscentrum. Het diende als een tempel voor koning Obodas I.
Nabij Petra bevindt zich ook de Schrijn van Aäron, de plek waar volgens de legende de broer van de profeet Mozes begraven ligt.