Mycene of Mykene (Grieks: Μυκῆναι, Mykènai, Latijn: Mycenae, Nieuwgrieks Mýkines) was in de oudheid een belangrijke stad, centraal gelegen in het Griekse landschap Argolis op 25 km ten zuidwesten van Korinthe, en ooit het belangrijkste politieke en culturele centrum van de naar haar zo genoemde Myceense cultuur.
Mycene speelt een rol in verschillende mythen, waaronder de
Trojaanse cyclus. Bij Homerus is het Goudrijke Mycene de
stad van koning Agamemnon, opperbevelhebber van het Griekse
coalitieleger dat tegen Troje uitvoer. De geschiedenis van Mycene
en de Myceense cultuur begon met Indo-Europese stammen die ca. 2100
v.Chr. het huidige Griekenland binnenvielen. Één van die stammen,
de Achaeërs, drong door tot in de Peloponnesos, waar ze
verschillende steden stichtten, waaronder Mycene, Tiryns en Pylos, met
kolossale burchten en muren.
De bloeitijd van Mycene valt in de periode tussen ca. 1400 en 1200
v.Chr., onder een koningshuis van absolute monarchen, wier macht
weerspiegeld wordt door rijke archeologische vondsten, die zich
thans grotendeels in het
Nationaal Archeologisch Museum van Athene bevinden. De
oorsprong van de plotse rijkdom wordt betwist:
De Myceners ontwikkelen een rijke cultuur, die voornamelijk een
verdere ontwikkeling is van de Minoïsche beschaving. Het grote
verschil zit vooral in het feit dat er meer nadruk ligt op de
aanwezigheid van wapens en kampen, terwijl de Minoïers leefden in
een (ondertussen al betwijfelde) Pax Minoa. De machtspositie van
Mycene zette zich voort tot in de periode tussen ca. 1400 en 1150
v.Chr., waarna echter plunderende Doriërs een spoor van vernieling
door het Griekse schiereiland trokken, en alle centra van de
"Myceense" cultuur verwoestten. Er zijn wel aanwijzingen dat Mycene
al een langere periode van verval kende, doordat de centralisatie
en coördinatie van economische en culturele activiteiten wegvalt
door het verbreken van de commerciële band met het Oosten (Egypte,
Klein-Azië). De oorzaak hiervan kan ofwel een samenloop van
factoren zijn zoals natuurrampen, hongersnood, oorlogen,
epidemieën, ... ofwel door het verwoesten van het commercieel
centrum in Kanna.
Daarna was Mycene nog slechts een kleine, onbelangrijke stad. Een
laatste heldhaftige daad van de stad was nog het zenden van een
klein contingent hoplieten naar Plataeae in 479 v.Chr. In 462
v.Chr. werd de eens zo machtige koningsburcht ingenomen door het
naburige Argos en definitief verlaten.
De indrukwekkende koningsburcht (de "akropolis") van Mycene werd
enkel bewoond door de heersende klasse: werk- en kooplieden woonden
tot ver buiten de ommuring. De burcht is omringd door een 900 m
lange en gemiddeld 6 m dikke muur, opgebouwd uit reusachtige
("cyclopische") steenblokken van verschillende grootte, en
om (gewenste en ongewenste) bezoekers nog meer te imponeren, zijn
deze blokken ter hoogte van de wereldberoemde Leeuwenpoort door
steenhouwers fraai rechthoekig afgewerkt, en dat zonder ijzeren
werktuigen.
De Leeuwenpoort dateert in zijn huidige vorm uit de 13e eeuw
v.Chr., en vertegenwoordigt het oudst bekende monumentale
beeldhouwwerk van Europa: twee opgerichte leeuwen (eigenlijk
leeuwinnen) die tegenover elkaar staan, met hun voorpoten steunend
op een soort altaar, waarboven een "Minoïsche" zuil prijkt, zonder
twijfel een heraldisch symbool voor het koningshuis dat waakt over
het welzijn van de stad. De leeuwen zijn in een duister verleden
hun koppen kwijtgeraakt: wellicht hebben vandalen ooit op die
symbolische manier het koningshuis willen treffen.
Deze poort verschafte toegang tot het centrum van de burcht, waar
zich het paleis bevindt, dat in verschillende fasen gebouwd
werd tussen 1400 en 1200 v.Chr. De kern daarvan bestaat uit een
megaron, een rechthoekig vertrek met een haard in het
midden. Boven de haard -die diende voor de verwarming en om te
koken- was een ronde opening in het dak, dat door vier zuilen werd
geschraagd. Van het hele bouwwerk blijven alleen de vloeren over.
Het paleis was zowel het economische als het religieuze hart van de
stad: het overheidsapparaat (administratie) én het heiligdom waren
hier ondergebracht. Binnen de muren van de burcht, aan de voet van
het paleis, liggen verder de resten van particuliere herenhuizen
voor de hoogwaardigheidsbekleders.
Ouder dan de burcht zelf, en wel uit de 17e en 16e eeuw v.Chr., zijn de zgn. schachtgraven: rechthoekige kuilen waarin verscheidene dode leden van de koninklijke familie werden bijgezet. Uit de rijke grafgiften -gouden dodenmaskers (waarvan het bekendste het gouden dodenmasker van Agamemnon is), sieraden, servieswerk, ..., nu te zien in het Nationaal Archeologisch Museum te Athene- blijken invloeden uit het Nabije Oosten en Kreta. Twee complexen zijn ontdekt, omgeven door een ronde muur; een ervan ligt binnen, het andere buiten de ommuring.
Later werden koningsgraven buiten de burchtmuren in de rotsen uitgehouwen. Uit de 15e en 14e eeuw v.Chr. dateren verscheidene ronde koepelgraven voor de koningen, waaronder de zgn. Schatkamer van Atreus de meest beroemde en technisch gesproken de meest geperfectionneerde is. De koepels zijn telkens gevormd door ringvormig gelegde, elkaar overkragende lagen stenen. Elke laag versmalde de diameter, tot het gewelf met één enkele steen kon worden voltooid. Op soortgelijke wijze werden in de Myceense architectuur ook gangen overwelfd. Voor de rijken waren er kamergraven. Beide graven waren voorzien van rijke bijgraven.