Het Kasteel van Chenonceau ligt in de Loirevallei bij de plaats Chenonceaux in het Franse departement Indre-et-Loire, niet ver van Amboise en tussen Blois en Tours. De naam van het kasteel wordt zonder -x geschreven, in tegenstelling tot die van het plaatsje Chenonceaux. Het is één van de kastelen van de Loire.
Het is één van de meest bijzondere kastelen van het Loiregebied omdat het kasteel over het water van de rivier de Cher ligt en het bezienswaardige en goed onderhouden tuinen heeft. Het kasteel is in privebezit en is het hele jaar geopend. Het maakt deel uit van het kastelengeheel, genoemd de Kastelen van de Loire. Bezoekers kunnen gebruikmaken van een Audio tour met een iPod.
Het oude kasteel dateert van 1432 en werd gebouwd door Jean II
Marques, volgeling van koning Karel II. Thomas Bohier,
secretaris-generaal van Financiën van Frans I, kocht het kasteel in
1513. Bij de dood van Bohier bracht een doorlichting
onregelmatigheden aan het licht. Dat was een gelegenheid om forse
eisen te stellen aan de nabestaanden van Bohier en alzo het kasteel
te claimen in 1535.
Hendrik II erfde het en schonk het kasteel aan zijn maîtresse Diane
de Poitiers, hertogin van Valentinois. Na het overlijden van
Hendrik in 1559 liet zijn echtgenote Catharina de' Medici Diana uit
het kasteel zetten. In ruil daarvoor kreeg Diana het veel kleinere
kasteel van Chaumont-sur-Loire. Door deze gebeurtenissen kreeg het
kasteel kreeg de bijnaam 'Château des Dames'.
Ook een andere dame heeft in het kasteel gewoond, namelijk Louise van Lotharingen. Zij rouwde in het kasteel over haar overleden echtgenoot, Koning Hendrik III, die op 1 augustus 1589 was vermoord. Louise nam een aantal religieuzen in huis, en woonde in een zwart vertrek.
Claude Dupin, een France financier, kocht het kasteel in 1733 van de hertog van Bourbon. Zijn tweede echtgenote, Louise Dupin, hield er salon en ontving beroemdheden als Voltaire, Fontenelle, Marivaux, Montesquieu, Buffon en Rousseau, die er zijn beroemde boek Emile schreef. Louise Dupin introduceerde ook naar men zegt het verschil in schrijfwijze tussen het kasteel (zonder x) en het dorp Chenonceaux (met x). Tijdens de Franse Revolutie liet zij de kapel binnen het kasteel ombouwen tot houtopslagplaats, waardoor de kapel behouden bleef.
Begane grond
1e verdieping
2e verdieping
De toren van de Marques is het laatste restant van de burcht en de versterkte molen van de familie Marques, die voor de bouw van het Château Chenonceau plaats moesten maken.
In de kelderruimte van het Château bevinden zich de keukens en de eetzaal voor het personeel.
De Wachtzaal was eens bestemd voor de lijfwachten van de koninklijke familie.
De Kapel grenst, middels een deur, aan de wachtzaal. De ruimte is tijdens de Franse Revolutie goed bewaard gebleven, mede dankzij de eigenaresse Madame Duphin, die er een houtopslagplaats van had laten maken.
De slaapkamer van Diana de Poitiers is aan de andere zijde van de wachtzaal gelegen. Diana de Portiers was het liefje van de Koning Hendrik II aan wie hij het kasteel had geschonken.
De kamer van Frans I is gelegen tegenover de kamer van Diana de Portier. Op de schoorsteen van deze zaal staat de lijfspreuk van Thomas Bohier, gegrafeerd: "S'il vient à point, me souviendra" of te wel: "Als het mij lukt Chenonceau te bouwen, zal men zich mij herinneren."
De Salon de Lodewijk XIV ligt naast de kamer van Frans I en tegenover de wachtzaal, deze ruimte is ingericht als herinnering aan het bezoek van Lodewijk XIV op 14 juli 1640.
De leeszaal is een kleine ruimte, met uitzicht op de rivier Cher en de tuin van Diane, is de leeszaal geweest van Catharina de Medici.
De trap stamt uit de 16e eeuw en leid naar de eerste verdieping van het Châtaeu.
De vestibule van Catherina Briconnetis gelegen op de eerste etage en is de centralehal tussen de vier aldaar gelegen kamers.
De kamer van César de Vendômeis ingericht met meubelen uit de 16e eeuw en ter herinnering aan César de Vendôme, zoon van Koning Hendrik IV van Frankrijk en Gabrielle d'Estrées, die in 1642 eigenaar werd van het Château.
De Kamer van Gabrielle d'Estrées is ter herinnering aan Gabrielle d'Estrées ingericht.
De vijf Koninginnen kamer is ingericht als slaapkamer en genoemd naar de twee dochters en drie schoondochters van Catharina de' Medici.
De kamer van Catharina de Medici de oorspronkelijke slaapkamer van Catharina de' Medici, vrouw van Koning Hendrik II. Zij gebruikte deze kamer in de periode dat zij regentes van het Koninkrijk Frankrijk was. In de plafondschildering zijn twee verstrengelde "C" zichtbaar. Aan de kamer grenzen, aan de buitenzijde, nog twee aaneengesloten kleine ruimtes met uitzicht op de rivier Cher.
De Vestibule is op de tweede etage gelegen en is geheel gespaard gebleven tijdens de restauratie in de 19e eeuw.
De kamer van Louise van Lotharingen is geheel gereconstrueerd aan de hand van het nog originele plafond en ter herinnering aan Louise van Lotharingen. Zij trok zich terug op het Château Clemonceau, nadat haar echtgenoot Koning Hendrik III, op 1 augustus 1589, was vermoord.
Deze 60 meter lange en 6 meter brede ruimte was voor 1576 de brug tussen het Château en zijn landgoed. In 1577 werd de brug overdekt met een galerij. Deze galerij werd geopend door Catharina de Medici. Tijdens de Eerste Wereldoorlog liet Gaston Menier, op dat moment eigenaar van Château Chenonceau, onder andere in deze ruimte een ziekenhuis bouwen.
De tweede verdieping van de galerij wordt in 2008 gebruikt als expositieruimte voor moderne kunst.
Bij het kasteel ligt zowel een tuin die ontworpen is voor Diana de Poitiers, als een voor Catharina de' Medici. Beide tuinen hebben een formeel ontwerp, en zijn van bovenaf, uit het kasteel te bewonderen.
Bij het kasteel hoort een boerderij, die ook fraai gerestaureerd is. Voor eigen gebruik heeft het kasteel een grote moestuin en bloementuin. De bloemen worden gebruikt voor de fraaie bloemstukken in het kasteel, althans dit is het geval in 2008.
In het park bevindt zich ook een labyrint, recent aangelegd op grond van een oud ontwerp, en wat vervallen kariatiden.
De Frans-Vlaamse schrijfster Marguerite Yourcenar (anagram van Marguerite Cleenewerk de Crayencour) schreef een boek genoemd Ah, mon beau château (1962) over dit kasteel.