De Grímsvötn (IJslands: Grímur=masker, vatn = meer, het meer is door een 'masker' van ijs bedekt) is de naam die wordt gegeven aan zowel een vulkaan als enkele subglaciale meren, die in het IJslandse middelgebergte onder de ijskap van de gletsjer Vatnajökull verborgen liggen. Deze meren ontstaan doordat er zich onder de ijskap een magmakamer bevindt, die het bovenliggende ijs doet smelten.
Net als alle andere vulkanen van IJsland wordt ook deze zeer nauwlettend geobserveerd. Hieraan is te danken dat in 1996 een door een vulkaanuitbarsting ten noorden van de Grímsvötn 1996 veroorzaakte gletsjerdoorbraak (IJslands: jökulhlaup) relatief goed afliep. De uitbarsting werd gedurende twee dagen voorafgegaan door een reeks aardbevingen en een wolk van rook en as. De hoeveelheid water in de meren steeg door het smelten van het ijs en brak uiteindelijk door de ervoor gelegen ijswal heen. Daarbij was ook de Bárðarbunga vulkaan actief.
Het hete water en modder stortte zich in de rivier Skeiðará, die met een hoeveelheid tot 45.000 m3 per seconde het rivierdal in stroomde, waardoor het erachter gelegen natuurgebied onderliep. De rondweg rond IJsland (Hringvegur) was reeds enkele dagen van tevoren afgesloten. Deze weg werd door de overstromingen en de meegekomen ijsbergen - waarvan vele tot 10m hoog waren en meerdere tonnen wogen - op meerdere plaatsen zwaar beschadigd. Een brug werd volledig vernield. Bij dit natuurgeweld liep evenwel niemand verwondingen op.
Op 1 november 2004 barstte de vulkaan opnieuw uit en slingerde een 13 kilometer hoge aswolk in de atmosfeer. Er vielen geen gewonden omdat de vulkaan in een onbewoond gebied in het zuidoosten van het eiland ligt. Het luchtverkeer werd ruim om de aswolk omgeleid. Als oorzaak voor de uitbarsting noemen onderzoekers de gestegen druk van een meer onder de Vatnajökull dat leidde tot het barsten van het onderliggende gesteente waardoor het lava vrij kwam en kon uitstromen.
Op 21 mei 2011 barstte Grímsvötn om 19:25 (lokale tijd) opnieuw uit, voorafgegaan en vergezeld door een aantal kleinere aardbevingen. Een aswolk werd meer dan 20 kilometer de hoogte in geslingerd, en de IJslandse autoriteiten sloten de internationale luchthaven van IJsland de volgende dag af. Met uitzondering van het westen en noordwesten bedekte de as het eiland in meer of mindere mate. De ringweg werd tussen Vík en de Svínafellsjökull afgesloten omdat men een jökulhlaup verwachtte, en ten zuiden en zuidoosten van de Vatnajökull moest men de veestapel binnen op stal zetten. Kirkjubæjarklaustur en omliggende boerderijen werden van de buitenwereld afgesneden.