Göbekli Tepe (Navelberg) is een bergheiligdom dat met een ouderdom van ca 11.500 jaar het oudst bekende tempelcomplex ter wereld is. Het is gebouwd tijdens het begin van het neolithicum en staat op het hoogste punt van een langgerekte bergketen ongeveer 13 km ten noordoosten van Urfa, een stad in het zuidoosten van Turkije. In 2008 zijn Turkse en Duitse archeologen bezig met opgravingen.
Göbekli Tepe stond al sinds het begin van de zestiger jaren (20e eeuw) als archeologische vindplaats bekend, maar haar betekenis werd pas later ingezien. De Amerikaanse archeoloog Peter Benedict had haar genoemd als mogelijk stammend uit de steentijd. Sinds 1994 doet het Deutsches Archäologisches Institut, in samenwerking met het museum van Şanlıurfa onder leiding van Klaus Schmidt, opgravingen en onderzoek. Voor het begin van de opgravingen werd de heuvel als landbouwgrond gebruikt. Generaties van boeren hadden steeds maar weer vervelende stenen weggehaald en op grote hopen gestapeld. Nogal wat is daarmee uit onwetendheid vernield. De archeologen begrepen dat deze steil oprijzende heuvel niet van natuurlijke oorsprong kon zijn. Later ontdekte men T-vormige pilaren. Boeren hadden klaarblijkelijk geprobeerd om deze grote stenen kapot te slaan.
De opeenstapeling van lagen wijst er op dat deze plaats meerdere duizenden jaren in gebruik is geweest, waarschijnlijk beginnend in de middensteentijd.
In de oudste nederzettingslaag (laag III) kwamen monolithische T-vormige pilaren tevoorschijn, die samen met (grof gestapelde) muren cirkelvormige of ovale bouwwerken vormen. In het midden van zo’n bouwwerk staan telkens twee nog grotere T-pilaren. Tot nu toe zijn 4 van zulke bouwwerken ontdekt met doorsnedes tussen de 10 en 30 meter. Op grond van geofysieke onderzoeken vermoedt men nog 16 bouwwerken meer. Deze laag kan men plaatsen in het Prekeramisch Neolithicum A of PPNA, misschien zelfs wel in het late Mesolithicum.
Meerdere aan elkaar grenzende rechthoekige ruimten met vloeren van gemalen kalk die herinneren aan de terrazzovloeren van het Romeinse rijk, behoren tot de jongere laag II die men kan plaatsen in het Prekeramisch Neolithicum B of PPNB.
De jongste laag I bestaat uit sedimenten die door erosie en het gebruik door boeren zijn ontstaan.
De monolieten zijn versierd met reliëfs van dieren of met abstracte pictogrammen. Deze tekens zijn nauwelijks een schrift te noemen, maar misschien zijn het (voor die tijd) algemeen begrijpelijke heilige symbolen, zoals ze ook in de holentekeningen uit de jonge steentijd gevonden zijn. Sommige T-pilaren hebben ook armen, waaruit men zou kunnen concluderen dat het om gestileerde mensen gaat. De zeer zorgvuldig bewerkte reliëfs verbeelden leeuwen, stieren, zwijnen, vossen, gazellen, slangen, andere reptielen en vogels. Of de scheppers van deze werken daarmee alleen de dierenwereld om hen heen wilden afbeelden dan wel mythische wezens (waar de armen misschien op duiden) blijft onbeantwoord. Ook de betekenis van de pictogrammen is niet duidelijk.
Nog maar 1,5 % van het hele gebied is opgegraven en alleen bij het tweede bouwwerk (B) van laag III werd het vloerniveau bereikt. Ook hier kwam een terrazzovloer tevoorschijn.
De opgravingen leverden tot nu toe nauwelijks aanwijzingen op voor bewoning van het complex. Door middel van C14-datering kon het einde van laag III op ca 9.000 v. Chr. gedateerd worden, het begin ervan wordt momenteel op minimaal 11.000 v. Chr geschat. Laag II stamt uit ongeveer 8000 v. Chr.
Klaus Schimdt stelt dat rond 9.000 v. Chr. de Neolithische revolutie (de omschakeling van het nomadenbestaan naar landbouw en veeteelt) nog moest beginnen. Nieuwere publicaties stellen echter dat in het midden-Oosten en Anatolië het Neolithicum 10.900 v. Chr. al stevig gevestigd was.
Het bouwen van het complex vereiste een behoorlijk ingewikkelde
organisatie. De archeologen schatten dat er tot 500 mensen nodig
waren om de 10–20 ton (soms zelfs 50 ton) zware pilaren in de
steengroeven in de omgeving los te hakken en 100 tot 500 meter te
transporteren. Klaus Schmidt stelt dat voor de voeding van de
arbeiders vermoedelijk wild graan werd gebruikt, wild graan dat
misschien zelfs al voor dat doel verbouwd werd. Nieuwere
publicaties stellen dat experimenten met graanveredeling al 20.000
v. Chr. begonnen kunnen zijn. Woongebouwen zijn tot nu toe niet
gevonden, wel “speciale gebouwen” die waarschijnlijk voor rituele
bijeenkomsten werden gebruikt.
Aan het begin van het achtste millennium v. Chr. verloor de navelberg zijn betekenis. Landbouw en veeteelt hadden het leven grondig veranderd. Het complex is echter niet domweg in vergetelheid geraakt en in de loop der tijden door de natuur bedolven: het werd bewust met aarde bedolven. Waarom dit gebeurde, is niet duidelijk, maar het heeft het monument voor de wereld behouden.
Het complex werpt meer vragen op dan archeologen en historici kunnen beantwoorden. Zo is het ook niet duidelijk waarom binnen de heiligdommen achteraf steeds maar weer muren opgetrokken werden.
Göbekli Tepe geldt als de (archeologische) vondst van het millennium. Archeoloog Klaus Schmidt zegt in zijn opgravingsverslag: ”eerst was er de tempel, daarna de stad”. In zijn visie waren blijkbaar niet pas de gevestigde boeren maar ook reeds jagers en verzamelaars in staat om monumentale cultuscomplexen te bouwen. Deze revolutionaire stelling is echter in nieuwere publicaties, waarin de aanvang van het neolithicum veel vroeger genomen wordt, betwijfeld.
Klaus Schmidt beschouwt het complex als een centrale plaats in de dodencultus. De dieren op de reliëfs zouden dan de doden moeten beschermen. Graven zijn er overigens nog niet gevonden.
Göbekli Tepe bevindt zich (samen met een paar andere neolithische vindplaatsen) in de omgeving van de berg Karacadağ waar genetici de oorsprong hopen te vinden van ons gecultiveerde graan. Deze wetenschappers vermoeden dat daar de oorsprong was van de neolithische revolutie: de eerste landbouw. Nieuwere publicaties doen echter vermoeden dat het graan al veel eerder en op verschillende plaatsen werd gecultiveerd.
Klaus Schmidt en anderen geloven dat de nomadische groepen moesten samenwerken om de destijds voorkomende wilde graansoorten te beschermen tegen wilde dieren (kuddes gazelles en ezels). Zo ontstond een vroege gemeenschappelijke organisatie van diverse groepen rondom de heiligdommen. Volgens Klaus Schmidt begon de neolithische revolutie niet in kleine moestuinen, maar meteen in grote stijl met een gemeenschappelijke organisatie.
Niet alleen de reusachtige grootte, ook het naast elkaar staan van pilaarheiligdom naast pilaarheiligdom maakt het complex uniek. Er bestaan geen vergelijkbare complexen uit deze tijd.
De ontdekker, Klaus Schmidt, stelt een paar hypotheses voor omtrent de geloofsbeleving van deze vroege groepen op grond van vergelijking met andere vondsten en cultusplaatsen. Hij gaat uit van sjamanistische praktijken en denkt dat de T-pilaren mythologische wezens voorstellen, of misschien voorvaderen. Een scherpomlijnd godsgeloof ontstond vermoedelijk pas in Mesopotamië met grote tempelcomplexen en paleizen. Daarbij past goed de overlevering van de Sumeriërs dat de landbouw, de veeteelt en de weefkunst vanaf de heilige berg Du-Ku naar de mensen gebracht zou zijn. Daar leefden de Anunna-goden uit zeer oude tijd zonder afzonderlijke namen.